Kom je op 4 of 5 oktober naar Eötvös-Bartók? Bereid je alvast voor en lees de programmatoelichting geschreven door Aurélie Walschaert.
“Wij zitten en kijken naar elkaar,
Ieder heeft zijn verhaal.
Wie weet waar we het halen?
We luisteren en verbazen ons,
Dames en heren.”
Zo begint het verhaal van Hertog Blauwbaards burcht, de eerste én enige opera van de Hongaarse componist Béla Bartók (1881-1945), op een libretto van zijn landgenoot Béla Balázs (1884-1949). De Hongaarse artistieke scène bleek in 1911 echter niet klaar voor een psychologisch relatiedrama met slechts twee personages op de scène, en dus moest de jonge Bartók zeven jaar wachten voor zijn eenakter in première kon gaan. De opera is zowel qua vorm als thematiek uniek in zijn opzet, met wortels in de volkse tradities, het symbolisme en de psychoanalyse, en muziek die de grenzen van de tonaliteit opzoekt.
Al even aangrijpend is het muzikale drama Senza Sangue van de modernistische componist en dirigent Peter Eötvös (1944), gebaseerd op de gelijknamige novel van Alessandro Baricco (1958). Ook in dit verhaal komen duistere geheimen aan de oppervlakte, en wordt het vrouwelijke hoofdpersonage voortgedreven door een ongeremde nieuwsgierigheid naar de psyche van haar mannelijke tegenspeler. Met één groot verschil: daar waar het liefdespaar in Bartóks drama ten onder gaat aan de (mis)daden van de man, krijgt het verleden in Eötvös’ relaas een onverwachte wending.
“Ik heb de muziek voor het mysterie getiteld Hertog Blauwbaards burcht gecomponeerd tussen maart en september 1911. Het is mijn eerste scenische werk, en ook meteen mijn eerste vocale werk. Omdat de toenmalige conjunctuur niet gunstig was voor de opvoering ervan, wachtte ik tot na de scenische voorstelling van De houten prins om het voor te stellen aan graaf Miklós Bánffy en aan Tango, de dirigent. Ik ben hen heel dankbaar om dit gerealiseerd te hebben zonder hun krachten te meten en in zo’n kwaliteitsvolle uitvoering.”
Dit fragment van de hand van Bartók verscheen op 24 mei 1918 in een krantje met het programma-aanbod van het theater in Boedapest, naar aanleiding van de première van Hertog Blauwbaards burcht. Uit het citaat blijkt het moeizame creatieproces van de opera, die aanvankelijk afgewezen werd door de jury van de Hongaarse operawedstrijd. Reden: een gebrek aan theatrale kwaliteiten. Pas na het succes van Bartóks ballet De houten prins in 1917, durfde Bánffy, directeur van het theater, de opera te programmeren. Binnen de Hongaarse operascene was Hertog Blauwbaards burcht immers niet alleen muzikaal vernieuwend – Bartók vermengt in de partituur volkse elementen met een moderne westerse toonspraak – ook de thematiek was niet voor de hand liggend.
Toen Bartók zich in 1910 voor de operawedstrijd inschreef, vond hij een uitstekende partner in crime in de schrijver Balázs. Ook hij stond voor een vernieuwing van de Hongaarse kunst, vertrekkende vanuit de authentieke volkscultuur. Beide kunstenaars ontmoetten elkaar tijdens één van de reizen die Bartók samen met componist en boezemvriend Zoltán Kodály (1882-1967) ondernam, op zoek naar de wortels van de traditionele muziek uit zijn geboorteland. Balázs had al even een tekst klaar, nota bene oorspronkelijk voor Kodály geschreven. Geïnspireerd door het sprookje Barbe-Bleue van Charles Perrault (1628-1703) en het toneelstuk Ariane et Barbe-bleue van Maurice Maeterlinck (1862-1949), had hij het verhaal over Blauwbaard herwerkt tot een geladen psychologisch drama in balladevorm, met tal van folkloristische en symbolische verwijzingen.
De synopsis gaat als volgt: de oude hertog Blauwbaard brengt zijn kersverse vrouw Judith – zijn vierde echtgenote inmiddels – naar zijn donkere kasteel. Ze heeft alles voor hem achtergelaten, en hij geeft haar nog een laatste kans zich te bedenken. Maar Judith gelooft steevast dat haar liefde voor de hertog weer licht zal binnenbrengen in de burcht. Het koppel bevindt zich in de hal, omgeven door zeven gesloten deuren waarachter de hertog zijn geheimen schuilhoudt. Judith wil deze koste wat het kost aan het licht brengen, en na lang aandringen geeft Blauwbaard eindelijk toe. Judith opent de deuren één voor één krijgt zo toegang tot een martel-, wapen- en schattenkamer, en verder ook een prachtige tuin, Blauwbaards onmetelijke rijk en een wit meer van tranen. Maar achter elke deur ontwaart ze verontrustende bloedvlekken. Blauwbaard probeert Judith te overtuigen om de laatste kamer gesloten te houden, maar ze is vastberaden. In de zevende kamer verschijnen tot slot de drie eerdere geliefdes van de hertog. Hij benoemt ze als zijn vrouwen van de ochtend, middag en avond, en kroont Judith tot zijn geliefde van de nacht. Samen met hen verdwijnt ze achter de zevende deur. Blauwbaard blijft alleen achter, omringd door een oneindige duisternis.
Het verhaal, dat zich volledig afspeelt in de geest van de twee hoofdpersonages, vormt het kader van een dieperliggend psychologisch drama: de burcht belichaamt Blauwbaards ziel en diens sombere karaktertrekken; de vrouwen staan dan weer voor de herinneringen aan zijn eerdere geliefdes. Het drama leent zich tot tal van psychoanalytische interpretaties, maar staat voornamelijk symbool voor de existentiële eenzaamheid van de mens en zijn kwetsbaarheid in de zoektocht naar de ideale liefde.
Bartók was nauwelijks dertig toen hij deze opera componeerde, maar hij wist de benauwende sfeer van Balázs verhaal meesterlijk te vatten. Hij gooide de belcantostijl van voorgangers overboord en inspireerde zich op de recitatiefstijl uit de opera Pelléas en Mélisande van Claude Debussy (1862-1918). Zijn kwetsbare melodieën volgen zo het spreekritme van het Hongaars, waarbij de klemtoon doorgaans op de eerste lettergreep ligt. De claustrofobische situatie waaruit Judith zich probeert te bevrijden, vertaalt zich in de contrasterende karakters van de melodieën: Judith drukt zich uit in chromatische en ritmisch flexibele zinnen, terwijl Blauwbaards recitatieven een pentatonische toonladder volgen. Er zijn ook enkele verwijzingen naar Wagner: de bloedvlekken die Judith in elke kamer ontwaart, krijgen vorm in een dissonant leidmotief – een kleine secunde – in de hoge blazers.
Naast het zangduo vormt het orkest een kleurrijk derde personage dat verklankt wat zich voor de ogen van de twee protagonisten afspeelt. De opbouw van het verhaal in verschillende episodes leent zich perfect om met verschillende orkestraties te experimenteren, en zo krijgt elke fysieke ruimte een andere instrumentencombinatie en sfeer. Verschuivingen in klankkleur dragen bij tot de dramatiek, samen met een vijftonig ostinato in de bassen dat doorheen het werk verschillende transformaties ondergaat. Bartók gaat spaarzaam om met de volle kracht van het orkest; hij zet het pas in op cruciale punten zoals bij de ontdekking van Blauwbaards immense rijk achter de vijfde deur, of in de climax naar de laatste deur.
Hertog Blauwbaards burcht ging uiteindelijk op 24 mei 1918 in première in Boedapest, maar ook toen stuitte Bartók op een lauwe ontvangst. Er was voornamelijk kritiek op het libretto, zozeer zelfs dat de overheid weigerde om Balázs’ naam nog op de affiches te vermelden. Bartók verzette zich door de volgende voorstellingen te schrappen, waardoor het twintig jaar duurde voor de opera nog eens weerklonk in Boedapest. Intussen groeide de compositie wel uit tot één van de meest gespeelde muziektheaterwerken uit de twintigste eeuw. Bartók zelf zou nooit een andere opera componeren.
Als dirigent was Eötvös al even op zoek naar een werk dat Bartóks Blauwbaard op een evenwaardige manier kon aanvullen in een concertprogramma. Omdat niets aan zijn verwachtingen voldeed, ging hij in 2015 zelf aan de slag. Voor de tekst viel hij terug op de novel Senza Sangue van de Italiaanse schrijver Baricco. In een ongenoemd land woedt een burgeroorlog. Een meisje ziet haar familie voor haar ogen uitgemoord worden door drie gangsters. De jongste van het trio ontdekt haar in haar schuilplaats, maar verraadt het meisje niet. Jaren later zoekt ze hem op aan het standje waar hij loterijtickets verkoopt. Hij herkent haar meteen en vreest dat ze ook op hem wraak zal nemen – de twee andere moordenaars kenden immers een bizarre dood. Voor de opera weerhield Eötvös enkel het deel van de roman waarin de vrouw en de man elkaar opnieuw ontmoeten.
Senza Sangue deelt eenzelfde thematiek en vorm als Hertog Blauwbaards burcht. Eötvös bewaarde ook de bezetting van het orkest, en zelfs de melodieën leunen aan bij Bartóks schrijfstijl. Wel fungeert zijn muziek meer als een soundtrack bij het gebeuren: "Ik wilde dat mijn muziek de basis legde voor de psychologische toestand van de personages, zoals een goede filmcomponist de kijker voorbereidt op wat er staat te gebeuren." Aan het einde weerklinkt een letterlijk quote uit Blauwbaard met de zinsnede: “Ben je bang? “Nee, ik ben niet bang”. Alleen is het deze keer de vrouw die de vraag stelt, en de man die antwoordt.
Toelichting door Aurélie Walschaert