Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) bracht in zijn korte leven een verbluffende catalogus bij elkaar met meer dan 600 composities – stuk voor stuk elegante en sprankelende meesterwerken. Een “van God gegeven wonder” noemde zijn vader Leopold hem. Dirigent Kazushi Ono maakte een bijzondere selectie uit Mozarts omvangrijke oeuvre: na de levendige ouverture uit La Clemenza di Tito – een nog zelden uitgevoerd werk – volgt het jubelende Exsultate, jubilate, een motet dat het midden houdt tussen religieus werk en spektakel uit de opera. Afsluiter is Mozarts Linzer-Symfonie, een mijlpaal uit zijn symfonisch repertoire.
“Wolfgang heeft enkel de eerste aria voor de ‘primo uomo’ gecomponeerd, maar het is van een onwaarschijnlijke schoonheid, en hij zingt het als een engel.”
Aan het woord is Leopold Mozart, vader van de jonge Wolfgang. Die laatste had castraat Venanzio Rauzzini (1746-1810) één van de hoofdrollen beloofd in zijn volgende opera, nadat hij hem tijdens de herfst van 1767 had horen zingen aan het het hof in Wenen. Zijn vader was toen niet echt onder de indruk van de castraat, maar moest zijn mening bijstellen na de première van Mozarts drama Lucio Silla op 26 december 1773 in Milaan. Ook Wolfgang was zo betoverd door zijn stem, dat hij datzelfde jaar nog speciaal voor hem het Exsultate, jubilate K.165 componeerde. Een jaar na de première ervan verhuisde Rauzzini naar Groot-Brittannië, waar hij nog een bloeiende carrière genoot als operazanger, componist en pedagoog.
Mozarts Exsultate, jubilate is een motet op Latijnse tekst. De religieuze solocantate bestaat standaard uit twee aria’s en recitatieven, gevolgd door een afsluitend Hallelujah. Hoewel het werk bedoeld was voor uitvoering in een kerk, had het niet misstaan in een opera. Mozart paste namelijk technieken en effecten uit het muziektheater toe, waaronder een acrobatische coloratuurpartij die Rauzzini op het lijf geschreven was. Er bestaan verschillende versies van dit werk: één Milanese – de oudste en meest uitgevoerde – en twee Salzburgse. Het grootste verschil schuilt in de bezetting – in de Salzburgse versie worden de twee hobo’s door twee fluiten vervangen – en in de tekst die aangepast werd om het motet ook tijdens andere gelegenheden te kunnen uitvoeren.
In het Wenen van de late achttiende eeuw stond Joseph Haydn (1732-1809) geboekstaafd als de vader van de symfonie. Dat genre vond zijn oorsprong in de ouverture of ‘sinfonia’ uit de Italiaanse opera, maar had gaandeweg een plek gekregen in de concertzaal. Onder Haydn groeide de symfonie uit tot een zelfstandig orkestwerk dankzij talrijke ingrepen, zoals het gebruik van complexere interne structuren en harmonische wendingen, en een uitbreiding van het instrumentarium. Ook de symfonieën van Mozart kenden tijdens zijn korte leven een hele evolutie. Waar ze aanvankelijk nog dezelfde driedelige structuur als de ‘sinfonia’ volgden, met snelle hoekdelen en een langzaam middendeel, voegde Mozart er al snel een vierde deel aan toe: een ‘Menuetto’, dat hij tussen het langzame midden- en slotdeel plaatste. Daarnaast groeiden de symfonieën in omvang, groepeerde hij de blazers in de latere symfonieën per twee, en voegde hij een nieuwe klankkleur toe door het gebruik van de klarinet – één van zijn favoriete instrumenten.
Mozarts Sinfonie Nr. 36 C-dur KV 425, alias de ‘Linzer-Sinfonie’, behoort tot zijn late symfonieën. Mozart componeerde het werk in 1783, tijdens een terugreis van Salzburg naar Wenen. Hij was zijn vader gaan bezoeken om hem zijn nieuwe bruid, Konstanze Weber, voor te stellen. Het koppel was de zomer voordien gehuwd, maar zonder de goedkeuring van vader Leopold. Mozart voelde de bui al hangen en schoof het bezoek dus telkens voor zich uit. Uiteindelijk kwamen hij en Konstanze er halverwege de zomer van 1783 aan en bleven ze er tot oktober. Op de terugweg hielden ze een tussenstop in Linz, waar het koppel een drietal weken logeerde bij graaf Johann Joseph von Thun-Hohenstein, een trouwe vriend van de Mozart-familie. In een brief aan zijn vader op 31 oktober 1783 schreef Mozart: “Ik kan U niet beschrijven met hoeveel gastvrijheid de familie ons in dit huis overlaadt. Op dinsdag 4 november geef ik hier in het theater een concert, en omdat ik niet één symfonie bij me heb, schrijf ik halsoverkop een nieuwe, die dan klaar moet zijn.”
Op amper vier dagen tijd – tussen 31 oktober en 4 november 1783 – componeerde Mozart die bewuste nieuwe symfonie. Uit niets blijkt dat ze in alle haast is neergepend. Het is zelfs een origineel en omvangrijk werk, dat als een mijlpaal in zijn symfonisch oeuvre gezien wordt. Opmerkelijk is de toevoeging van een trage inleiding die aan het eerste deel voorafgaat. Mozart componeerde de symfonie in de optimistische toonaard C-groot, waarvan de grootsheid wordt versterkt door de aanvulling van trompetten en pauken in de bezetting. Later zou Beethoven ook trompetten en trommels aanwenden in zijn Eerste Symfonie, in combinatie met dezelfde toonaard.
In het laatste jaar van zijn leven componeerde Mozart maar liefst drie opera’s en een Requiem. Toen hij tijdens de zomer van 1791 de opdracht kreeg om een serieuze maar feestelijke opera te componeren ter gelegenheid van de kroning van de Oostenrijkse keizer Leopold II, was hij dus druk bezet. De partituur was dan ook maar nét op tijd klaar, de dag voor de première.
Het moest een vorstelijke opera worden, en dus werd het verhaal aan Mozart opgelegd: het oude libretto van Mestastasio, La Clemenza dit Tito, werd vanonder het stof gehaald en door Mazzola herwerkt. Daarin wordt een vergevingsgezinde keizer opgevoerd, die de liefde laat wijken voor het algemeen belang en zelfs zijn moordenaars vergeeft. De première van La Clemenza da Tito was echter geen succes, noch bij de leden van de Koninklijke familie als bij het publiek. De vrouw van de keizer noemde het zelfs “Duitse rotzooi”. Mozarts vrouw vond het wél één van zijn beste werken, en bleef het na zijn overlijden promoten. Toch worden zowel de opera als de ouverture vandaag nog zelden uitgevoerd.
Toelichting door Aurélie Walschaert