Na het instant succes van Stravinsky’s De Vuurvogel in 1910, resulteerde de samenwerking met Diaghilev en zijn Les Ballets Russes en Stravinsky de volgende twee decennia in een hele rits klassiekers, met als eerstvolgende gloriemoment deze Petrushka. Het schrijven van dit ballet bevrijdde Stravinsky en gaf hem het zelfvertrouwen om radicaal anders om te gaan met harmonie en tonaliteit. In Petrushka vond hij zijn eigen stem in de combinatie van volkse deuntjes, populaire Franse chansons en Weense walsen in een kleurrijke orkestratie, doorspekt met scherpe dissonanten en contrasterende ritmes. Een ware tour de force die een nieuwe fase in de muziekgeschiedenis inluidde.
Aan het einde van de 19de eeuw gingen Franse componisten als Claude Debussy, Erik Satie en Maurice Ravel op zoek naar een alternatief voor de vaak overspannen en zwaarwichtige toonspraak van de Duitse laatromantiek. Niet toevallig diende de Russische muziek daarbij als een belangrijke inspiratiebron. In die tijd vonden er op cultureel vlak intense uitwisselingen plaats tussen de Derde Franse Republiek en het Russische Keizerrijk, twee landen die sinds de kroning van tsaar Nikolai II in 1894 diplomatische en militaire bondgenoten waren en een blok vormden tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Debussy en Ravel vonden een interessant alternatief voor Wagners Duitse muziektaal in de muziek van Modest Moussorgski, een componist die zijn melodieën en akkoorden vaak baseerde op Russische volksliederen en Orthodoxe gezangen. Ook de verfijnde orkestratiekunst van Nikolai Rimsky-Korsakov bood hen een reservoir aan nieuwe klankkleuren.
Het was de geniale impresario Sergey Diaghilev die een belangrijke rol speelde bij de verspreiding van de Russische muziek in Frankrijk en die handig inspeelde op de vraag van het Franse publiek naar iets nieuws. Vanaf 1907 presenteerde hij een jaarlijks Russisch seizoen in Parijs, met muziek van o.a. Rimsky-Korsakov, Scriabin, Rachmaninov en Moussorgski. Vooral het Russische ballet bracht de Parijzenaren in vervoering, zodat Diaghilev aan de jonge Igor Stravinsky de opdracht gaf een nieuw ‘typisch Russisch’ ballet te componeren. Het eerste resultaat van hun samenwerking was De Vuurvogel uit 1910. Stravinsky radicaliseerde er de stijlkenmerken van zijn leermeester Rimsky-Korsakov – kleurrijke orkestratie en een mix van Russische folklore en exotische feeërie – en creëerde zo een opwindende en ongehoorde klankwereld. In het volgende seizoen wilden Diaghilev en Stravinsky met een nieuw ballet het grote succes van De Vuurvogel overtreffen. Hun hoop was niet vergeefs, want de creatie van Petrushka werd een triomf.
Het stuk opent met een kermistafereel in Sint-Petersburg, waar een orgelman en een danseres de menigte vermaken. Plots gaat het doek van een klein poppentheater open. Een charlatan stelt het publiek drie levenloze poppen voor: Petrushka (de Russische versie van Jan Klaassen), de Ballerina en de Moor. Stravinsky schetst de kermisatmosfeer met folkore-achtige muziek en citeert enkele volkse deuntjes. In het tweede en derde tableau van het ballet zien we het geheime leven van de drie poppen achter de scène: Petrushka houdt van de Ballerina, die op haar beurt verliefd is op de Moor. Deze geheime wereld verklankt Stravinsky met een modernistische ‘magische’ muziek vol scherpe dissonanten en contrasterende ritmes en tempi. In het vierde tableau doodt de Moor Petrushka tussen het volk op de markt. Wanneer de politie de charlatan ondervraagt, schudt deze het zaagsel uit het lijf van Petrushka om het publiek eraan te herinneren dat het slechts een pop was. ’s Nachts, wanneer het volk verdwenen is en de charlatan vertrekt, verschijnt de geest van Petrushka op het dak van het poppentheater en jaagt zijn oude meester angst aan met een schrille kreet. Voor het publiek blijft onduidelijk wie er nu ‘echt’ was en wie niet.
Ironisch genoeg schreef Stravinsky voor de ‘menselijke’ scènes met het volk een mechanische, ‘niet-menselijke’ muziek. Het orkest laat hij nu eens als een gigantische accordeon dan weer als een balalaika klinken. In de Danse Russe waarmee het eerste tableau afsluit blijven tempo en dynamiek bladzijden lang ongewijzigd. Een groter contrast tussen deze bewust anti-expressieve muziek en de Duitse romantiek was in die tijd nauwelijks denkbaar. Voor de ‘niet-menselijke’ poppen schreef Stravinsky daarentegen een opvallend expressieve en dus ‘menselijke’ muziek. Hij sprong daarbij zodanig radicaal om met harmonie en tonaliteit dat het tweede tableau van Petrushka een tijd lang als het ‘nec plus ultra’ van de moderne muziek gold. Het opvallendste element was ongetwijfeld het zogenaamde Petrushka-akkoord, waarin Stravinsky de ver uit elkaar liggende drieklanken van do-groot en fa-kruis-groot schril liet samenklinken. Dat hij dit uiterst dissonante akkoord telkens gebruikte op momenten van conflict of pijn, toont aan dat hij zijn radicaal modernistische muziektaal ten dienste stelde van een al bij al traditionele expressieve boodschap en een meteen begrijpelijke dramaturgie.
Toelichting door Jan Vandenhouwe