De concertzaal is overduidelijk Renaud Capuçons natuurlijke habitat. Gelukkig maar, met zo’n 120 concerten per jaar… Mensen bij elkaar brengen en samen iets creëren is wat hem aan muziek bindt, de taal die hem zo eigen is en zin aan zijn leven geeft.
Die bevlogenheid was er al vroeg. Vanaf zijn 12de studeerde Renaud trouw 6 uur per dag. “Ik was erg gedreven, en als ik vandaag opnieuw zou moeten kiezen dan deed ik precies hetzelfde. Ik heb niet het gevoel dat ik mijn kindertijd gemist heb: ik had een fijne familie, groeide op in de Alpen en ging zo vaak ik kon skiën. Een stabiele basis is zo belangrijk als je muziek wil spelen: alleen zo kan je bijleren en geïnspireerd zijn.” Zijn moeder is trouwens zijn grootste criticus: “Mijn ouders zijn geen muzikanten, maar als mijn moeder na een concert zegt “Ik voelde niets” word ik gek!”
Vandaag de dag behoort Renaud Capuçon tot de topklasse van violisten. In zijn biografie stapelen de orkesten met wereldfaam zich op, net als de ronkende namen van andere solisten waarmee hij kamermuziek brengt. Het resultaat van zijn volgehouden werk en duidelijke keuzes. “Ik wou nooit een ster zijn voor twee jaar. Ik wil dat muziek de kern van mijn leven is en blijft. De voorbije jaren zag ik sommige artiesten plots opkomen en even schitteren, om dan weer te verdwijnen.”
Festivals leiden, werken met jong talent, een intensieve solocarrière, opnames. Waar blijft Capuçon de energie vandaan halen, hoe herbront hij zich? Bestaande conventies doorbreken, zo blijkt, of nederig blijven: “Je leert van de oude rotten én van de jonge veulens,” zegt Capuçon. Daarnaast blijft hij met beide voeten op de grond. “Ik volg het nieuws en wat in de wereld gebeurt, ik lees en relax op tijd, en omring me zoveel mogelijk met vrienden en familie.”
Renaud Capuçon speelt op de Guarneri del Gesù “Panette” (1737) die eerder eigendom was van Isaac Stern.