Kazushi Ono: najaar '25
"dit seizoen nemen Brussels Philharmonic en ik je mee in een muzikale tijdscapsule" - ontdek de concerten met Kazushi Ono van het najaar '25
Arvo Pärt Fratres (arr. for winds, strings & percussion) (1977, rev. 2007) (* part of the program on 11.10 at Flagey)
—
Dmitri Shostakovich Pianoconcert nr. 1 in c, op. 35 (1933)
Dmitri Shostakovich Symfonie nr. 15 in A, op. 141 (1971)
11.10.2025 FLAGEY BRUSSEL*
12.10.2025 LUCA CAMPUS LEMMENS LEUVEN
Hoe klinkt het om de dood in de ogen te kijken? Hoe klinkt het om je eigen slot te horen naderen? Hoe klinkt de tijdelijkheid van ons bestaan?
Voor Arvo Pärt en Dmitri Sjostakovitsj waren dat cruciale vragen. Vragen die hen altijd beziggehouden hebben, en die op latere leeftijd een steeds omvangrijkere rol in hun componeren zouden spelen. Wat daarbij opvalt is hoe beide componisten elk op een volstrekt andere manier naar die levensvragen kijken, met de Vijftiende Symfonie van Sjostakovitsj en Fratres van Arvo Pärt als typevoorbeeld voor hun diverse visies.
Nochtans is de belangrijkste bouwsteen voor de twee heren dezelfde. Allebei maken ze gretig gebruik van de stilte. Het 'niet klinken van noten' is volgens musicoloog Andrew Shenton zelfs “een van de belangrijkste compositorische middelen in Pärts tintinnabuli-stijl, en draagt bij aan het gevoel van stasis en stilte in veel van zijn muziek. Dit draagt op zijn beurt weer bij aan de goddelijke kwaliteit die alom bewonderd wordt.”
Sjostakovitsj laat dan weer, zeker in de langzame delen van zijn Vijftiende Symfonie, het orkest bijna volledig tot stilstand komen. Grote stukken van de compositie worden in zachte dynamieken gespeeld. Toch is de stilte van Dmitri nooit helemaal stil. Zijn muziek klinkt vooral onderdrukt, beklemd. Stilte dient als een lange spanningsboog die de grootse uitbarstingen wil benadrukken. Al is het laatste woord van dit werk toch opnieuw fluisterend. Na de finale cadens klinkt nog een keer de percussie, in een wegdeemsterend pianissimo. Zo richt de componist je oor op datgene dat al die tijd ontbrak, en dat nu op het punt staat finaal te verdwijnen.
Daarnaast zijn er ook opvallende percussieve parallellen tussen beide werken. De heldere tok van de woodblock loopt als een onregelmatige hartslag door zowel de Vijftiende Symfonie als de versie van Fratres voor blazers, strijkers en percussie die we in oktober brengen. En er is de rol van de klokkenklank. Letterlijk, bij Sjostakovitsj. Daar opent het gerinkel van het glockenspiel het werk in het allegretto, en keert de opvallende schelle sound terug aan het einde in de bijzondere coda van het stuk. Bij Pärt zijn de klokken symbolisch maar eveneens essentieel. Zijn eerder vermelde tintinnabuli, komt immers van het Latijnse woord voor belletje of klokje. Met zijn gebroken akkoorden, die de onmiddellijk herkenbare signatuur van Pärt geworden zijn, wil de componist de tinkelende klank nabootsen.
Ondanks die vele overlappingen, kunnen beide werken toch nauwelijks verder uit elkaar liggen. Dat heeft uiteraard te maken met hun verschillende parcoursen.
Sjostakovitsj heeft een leven lang geworsteld met het staatsapparaat van de Sovjet-Unie. Hij werd als creatieveling onder de knoet gehouden, en moest meermaals door het stof bij de partijtop. Wanneer hij de Vijftiende Symfonie begint neer te pennen, hoort hij echter ontegensprekelijk tot de belangrijkste componisten uit het Oostblok, zo niet wereldwijd. Dat geeft hem een stabielere, veiligere positie in de communistische staat. Bovendien is de componist dan al ernstig ziek. Hij heeft in 1966 een eerste hartaanval overleefd, een tweede zal kort na de première van deze symfonie volgen. Zijn aftakelende gezondheid speelde ongetwijfeld mee in de meer openlijk kritische klank die hij in zijn laatste werken stopt.
Sjostakovitsj zou in zijn finale composities namelijk gedurfder muziek schrijven. Hij integreerde de vernieuwende ideeën van de twaalftoonstechniek subtiel in zijn stukken. Composities waren nooit volledig dodecafonisch, maar Sjostakovitsj gebruikte wel reeksen in zijn laatste opusnummers. Het einde van de tonaliteit als een symbool voor zijn eigen afscheid.
Sjostakovitsj’ terugblik op eigen leven klinkt dan ook ietwat wrang. Speels en dartel, maar steeds met een ironische ondertoon. Zeker het openingsdeel klinkt bij momenten carnavalesk. Vol bombastische koperblazers die de muziek opgepompte grandeur proberen te geven. Alsof hij de farce waarin hij al die tijd geopereerd heeft eindelijk durft blootleggen.
Bovendien is zijn Vijftiende Symfonie doorspekt met citaten: een stukje Radetzkymars, wat maten Michail Glinka, een fragment uit Götterdämmerung en de vele zelfreferenties … De componist heeft zich nooit uitgesproken over zijn muzikale leentjebuur, maar het lijkt er sterk op dat Sjostakovitsj een laatste keer over zijn schouder kijkt naar de componisten die hem gevormd hebben, en naar de carrière die hij bij elkaar geschreven heeft.
Al blijft dat bij speculatie. Want de componist paste diezelfde techniek immers ook toe in het Eerste Pianoconcerto, een werk dat hij meer dan veertig jaar eerder schreef. Daar klinken, verstopt tussen Sjostakovitsj’ noten, Beethovens Apassionata-sonate, zijn Derde Pianoconcerto, Haydns Pianosonate in Re Groot, referenties naar eerdere eigen muziek en zelfs het Weense volkswijsje O du Lieber Augustin – bij ons gekend als Sinterklaasmelodie. Kopers vormen de tweede koppeling tussen beide werken van Sjostakovitsj. Net als in de Vijftiende Symfonie, krijgen zij een omvangrijke rol toebedeeld in het concerto. In die mate zelfs dat de trompet vaak ook als volwaardig solo-instrument wordt gezien.
Is Sjostakovitsj’ blik beschouwend en ietwat sardonisch, dan toont Pärt een heel andere kant van het verhaal. Ook hij worstelde tot de jaren tachtig weliswaar met de Sovjet-ambtenarij, maar vond het antwoord op een heel andere plek: in het orthodox-christelijke geloof. Sinds zijn bekering in 1972 is Pärts diepe devotie een van de hoekstenen van zijn schriftuur. “Religie beïnvloedt alles,” zegt de componist daarover. “Niet alleen muziek, alles.”
Pärts taal is daarom veel meer berustend van toon. Zijn composities zijn vaak gestoeld op Gregoriaans gezang of liturgische teksten, waardoor bij hem een religieuze, spirituele sfeer doorschemert. Zeker bij een werk als Fratres, dat Pärt vlak na die bekering in zijn boerenjaar 1977 schreef, is zijn levensbeschouwing nog allesbepalend. Je kan niet beweren dat Fratres een letterlijke beschouwing van de dood is, al is het maar omdat Pärt het werk op veel jongere leeftijd dan Sjostakovitsj componeerde. Maar vraagstukken over het tijdelijke en het oneindige zijn overduidelijk net zo fundamenteel voor Pärt. Samen op een avond klinken die verschillende visies hemels aanvullend.
"dit seizoen nemen Brussels Philharmonic en ik je mee in een muzikale tijdscapsule" - ontdek de concerten met Kazushi Ono van het najaar '25
dat is jouw gids tijdens onze concerten in Flagey! Ontdek de Wolfgang-reeks in onze kalender