Brussels Philharmonic | Dvorák: Stabat Mater

Dvorák: Stabat Mater

programmatoelichting

geschreven door AURÉLIE WALSCHAERT

Antonín Dvorák Stabat Mater, op. 58, B.7 (1877)

[bekijk alle toelichtingen]

-----

03.03.2023 SINT-ELISABETHKERK KORTRIJK
04.03.2023
FLAGEY

de moeder stond door smart bevangen
en met tranen langs haar wangen
waar haar zoon gekruisigd hing


Stabat Mater Dolorosa

Weinig beelden grijpen meer naar de keel dan die van een ouder die treurt om een overleden kind. Geen wonder dus dat het 13e-eeuwse Stabat Mater Dolorosa, over de treurende Maria bij de kruisdood van haar zoon Jezus, één van de meest geciteerde gedichten uit de muziekgeschiedenis is.

Over het auteurschap van het gedicht heerst enige twijfel - naast monnik Jacopone da Todi worden ook de pausen Innocentius III, Gregorius en Johannes XII, de heilige Bonaventura, Bernardus van Clairveaux en zelfs de Engelse monnik John Pecham genoemd als mogelijke auteurs - maar vast staat dat de tekst neergeschreven is in franciscaanse kringen. Daarvan getuigen onder andere de parallellen met de mystieke leer van Franciscus van Assisi. Het Stabat Mater, dat uit twintig strofen van drie regels bestaat, is opgezet in het rijmschema AAB CCB, een praktijk die in de middeleeuwen vaak gebruikt werd om gregoriaanse hymnes te memoriseren. De eerste verzen beschrijven het lijden van Maria vanuit het standpunt van de gelovige als getuige, en vanaf de vijfde vers richt die gelovige zich al biddend tot Maria, in de hoop dat zijn ziel na zijn dood verenigd zal worden met die van Christus .

Oorspronkelijk diende het Stabat Mater als persoonlijke inspiratie bij het gebed en werd het ook ingezet als processiegezang tijdens boetetochten. Pas in de 15e eeuw werd de tekst opgenomen in de officiële liturgie als tussenzang in de dodenmis en tijdens de vrijdagdienst na Palmzondag. Tot het Concilie van Trente de uitvoering ervan in de liturgie verbood omdat het te profaan van opzet was. Daarna duurde het zo’n tweehonderd jaar voor het Stabat Mater opnieuw deel uit mocht maken van het standaardrepertoire van de Rooms-katholieke kerk, als contemplatie tijdens de vastenperiode of tijdens het feest van de Zeven Smarten van Maria op 15 september.

Het dramatische verhaal en universele thema zetten meer dan vierhonderd componisten aan om het gedicht op muziek te zetten, van Josquin Desprez tot Arvo Pärt. Van al deze versies is die van Antonín Dvorák (1841-1904) zonder twijfel één van de meest persoonlijke - en misschien net daarom meest ontroerende - muzikale versies van het gedicht.

Een persoonlijk drama

Het Stabat Mater opus 58 van Dvorák komt voort uit een dramatische gebeurtenis die de Tsjechische componist overkwam net toen zijn carrière in een stroomversnelling zat: in september 1875 zou hij opnieuw vader worden, maar amper twee dagen na de geboorte overleed zijn pasgeboren dochter Josefa. Als diepgelovig man zocht Dvorák zijn toevlucht in het componeren van een Stabat Mater. Tussen februari en mei 1876 werkte hij aan een eerste versie voor soli, koor en piano. Nog voor hij de kans kreeg om het werk - tussen andere opdrachten door - uit te breiden tot een tiendelige compositie en ze van een orkestratie te voorzien, sloeg het noodlot opnieuw toe: zijn elf maanden oude dochter Ruzena stierf bij een huiselijk ongeluk, en nog geen maand later overleed ook zijn driejarige zoon Otakar na een pokkeninfectie. Om het verlies te verwerken stortte Dvorák zich opnieuw op zijn Stabat Mater. Hij voltooide het nog datzelfde jaar, op 13 november 1877, en de première in Praag op 23 december 1880 was een instant succes.

Ondanks de tragische aanleiding is Dvoráks Stabat Mater alles behalve een somber werk. Doorheen de tien delen weet Dvorák de stemming van wanhoop om te buigen naar één van hoop en vertrouwen. In plaats van de tien verzen eenvoudigweg op muziek te zetten, maakt Dvorák zijn eigen verdeling en combinatie in functie van de expressie. Zo laat hij in de opening twee volledige verzen klinken, op andere momenten zelfs drie, en waar nodig herhaalt hij de belangrijkste zinnen. Op die manier creëert hij een muzikale tocht die de luisteraar doorheen de verschillende stadia van zijn eigen rouwproces loodst. De focus ligt niet op de tekst of zijn compositorische kunnen, maar wel op zijn persoonlijke verwerking van het verlies en de emoties die daarmee gepaard gaan - van een onmetelijk verdriet over aanvaarding, tot geloof in een nieuwe toekomst. Het maakt van dit Stabat Mater een intens en aangrijpend, maar tegelijk ook helend werk.

tekst

I. Stabat Mater dolorosa
iuxta crucem lacrimosa,
dum pendebat Filius.

Cuius animam gementem,
contristatam et dolentem,
pertransivit gladius.

O quam tristis et afflicta,
fuit illa benedicta
mater Unigeniti!

Quae maerebat et dolebat,
pia Mater dum videbat
nati poenas incliti.

Smart had moeders hart bevangen,
tranen stroomden langs haar wangen
waar haar zoon gekruisigd hing.

Zo afschuwelijk was haar lijden
of een zwaard haar kwam doorsnijde
dat dwars door haar lichaam ging.

Hoe verdrietig en verloren
was de eens toch uitverkore
moeder die hem het leven gaf.

Ze moest treuren, ze moest klagen,
ze moest beven bij ’t verdragen,
bij ’t beleven van zijn straf.

II. Quis est homo qui non fleret,
Matrem Christi si videret
in tanto supplicio?

Quis non posset contristari,
Christi Matrem contemplari
dolentem cum Filio?

Pro peccatis suae gentis
vidit Jesum in tormentis
et flagellis subditum.

Vidit suum dulcem natum
moriendo desolatum,
dum emisit spiritum.

Wie voelt er geen tranen komen,
naar die moeder meegenomen
en naar zo’n terechtstelling?

Wie zou er niet hevig rouwen
die de moeder moest aanschouwen
waar hij ten onder ging?

Zij zag wat hij heeft geleden
voor het kwaad dat mensen deden,
zag de zwepen, zag het slaan.

Hoorde ‘t kind, door haar gedragen,
tervende om bijstand vragen,
zag hoe hij is doodgegaan.

III. Eia Mater, fons amoris,
me sentire vim doloris
fac, ut tecum lugeam

Bron van alle mededogen,
laat mij toch uw tranen drogen,
ik ben mét u in ’t verdriet.

IV. Fac, ut ardeat cor meum
in amando Christum Deum,
ut sibi complaceam.

Sancta Mater, istud agas,
crucifixi fige plagas,
cordi meo valide.

Laat mijn hart van liefde branden,
ik wil het aan hem verpanden
en mijn trouw ontgaat hem niet.

Moeder, wil mijn hart bezeren
et de wonden die hem deren,
laat mijn hart dat waardig zijn.

V. Tui Nati vulnerati
tam dignati pro me pati,
poenas mecum divide.

Hij moest lijden voor mijn zonden,
laat mij lijden aan zijn wonden,
laat mij delen in de pijn.

VI. Fac me tecum pie flere,
crucifixo condolere,
donec ego vixero.

Iuxta crucem tecum stare,
et me tibi sociare,
in planctu desidero.

Laat mij huilen aan uw zijde,
laat het kruis ook mij doen lijden
tot ik zelf eens dood gaan moet.

‘k Wil mij naar het kruis begeven
om daar met U mee te leven
in wat hem zo lijden doet.

VII. Virgo virginum praeclara,
mihi iam non sis amara
fac me tecum plangere.

Stralende, ik moet U eren,
wil U toch niet ván mij keren,
laat mij huilend bij U staan.

VIII. Fac, ut portem Christi mortem,
passionis fac me sortem,
et plagas recolere.

Fac me plagis vulnerari,
fac me cruce inebriari
et cruore Filii.

Laat mij Christus’ dood ervaren,
en in mijn hart bewaren
al wat hem is aangedaan.

Laat zijn pijnen mij genaken,
laat het kruis mij dronken maken
van de liefde voor uw zoon.

IX. Inflammatus et accensus
per te, Virgo, sim defensus
in die iudicii.

Fac me Cruce custodiri
morte Christi praemuniri
confoveri gratia.

Als ik ‘t helse vuur moet vrezen
dan moet u mijn voorspraak wezen
bij ‘t oordeel voor zijn troon.

Laat het kruis over mij waken,
laat zijn dood mij sterker maken,
zodat hij me begeleidt.

X. Quando corpus morietur,
fac, ut animae donetur
paradisi gloria.

Amen.

Als mijn lichaam straks moet sterven,
laat mijn ziel ’t geluk verwerven
dat de hemel ons bereidt.

Amen.

vertaling door Willem Wilmink