Brussels Philharmonic | Scriabin onder de loep

Scriabin onder de loep

LONGREAD Alexander Scriabin

geschreven door NUNO CERNADAS
Nuno Cernadas, pianist en doctorandus aan het Koninklijk Conservatorium Brussel onderzoekt Scriabin's oeuvre

[bekijk alle toelichtingen]

"Ik begrijp niet hoe het mogelijk is om nu 'gewoon muziek te schrijven'. [...] Dat is zo oninteressant [...] Muziek krijgt pas zin en betekenis als het een schakel is in één allesomvattend plan, binnen een heel wereldbeeld. [...] Muziek is de weg naar openbaring." ¹
ALEXANDER SCRIABIN

Sinds de vroegtijdige dood van Alexander Scriabin in 1915 is zijn plaats in de muziekgeschiedenis aan heel wat schommelingen onderhevig geweest. Omdat hij door velen beschouwd wordt als een genie, maar door anderen als een gestoorde megalomaan, hebben zijn muziek en de uitvoering ervan zowel periodes van minachting als van heropvoering en fascinatie gekend.Scriabin is een complexe, vaak controversiële persoonlijkheid. Hij was een visionaire componist, een dichter, een mysticus, een solipsist, wiens muzikale kracht niet vanzelfsprekend leidde tot een meesterwerk. Hij is het type kunstenaar van wie de zwakke plekken en de artistieke tekortkomingen geen bedreiging vormen voor een artistieke nalatenschap. Het maakt in tegendeel net deel uit van een menselijk geheel waarin imperfecties bijdragen tot het unieke van zijn werk.

TRANSCENDENTIE

Scriabin werd in 1872 op Kerstmis in Moskou geboren. Op eenjarige leeftijd verloor hij zijn moeder en door de diplomatieke verplichtingen van zijn vader in het buitenland, werd hij opgevoed door zijn tante, Lyubov Alexandrova. Zijn muzikaal talent werd al op jonge leeftijd ontdekt en op zijn twaalfde ging hij in de leer bij Nikolay Zverev, de belangrijkste pianopedagoog van Moskou op dat moment. Zverev doceerde onder meer ook aan Rachmaninoff, Siloti en Goldenweiser.Scriabin, die een groot deel van zijn leven buiten Rusland woonde (en zich tussen 1908 en 1909 ook even in Brussel vestigde), stond in contact met enkele van de belangrijkste Russische kunstenaars en intellectuelen van die tijd. We denken hierbij aan Rimsky-Korsakov, Mitrofan Belaieff (zijn beschermer en eigenaar van een muziekuitgeverij), Diaghilev, Koussevitzky en de revolutionair Georgi Plechanov. Bij zijn overlijden werd Scriabin in Rusland erkend als een van de meest vooraanstaande kunstenaars van het land.

Het oeuvre van Scriabin ontsnapt aan eenvoudige beschrijvingen en classificaties omdat, tijdens zijn 28-jarige carrière, zijn taal tal van ingrijpende transformaties onderging. Zijn werk wordt traditioneel ingedeeld in drie perioden: een vroege, ‘Chopineske’ periode; een middenperiode, met Liszt en Wagner als belangrijkste muzikale invloeden en met theosofie als krachtige filosofische inspiratiebron. Daarna volgt een late periode, waarin zijn muziek en filosofische ideeën een stadium van zelfbewuste originaliteit bereikten. Maar ook deze indeling blijkt een kunstmatige segmentatie te zijn van wat in wezen een continuüm van exploratie en verandering is, een rijkdom aan muzikale vernieuwing gevoed door een filosofie die de kunst als katalysator zag voor de verfijnde ontwikkeling van de mensheid.

Dit is misschien de beste manier om Scriabins creativiteit te beschrijven, als een constant streven naar individualisme en transcendentie.

EEN SOORT MYSTERIUM

Scriabins affiniteiten met theosofie en de geschriften van Madame Blavatsky, die hij in zijn eigen persoonlijke mystieke mix verwerkte, mogen niet worden onderschat. Ze vormen een belangrijke sleutel om de filosofische betekenis van zijn muziek te begrijpen. Zoals Bowers (1973) opmerkt: "In de loop van de jaren onderging Scriabins filosofie bepaalde veranderingen, maar ze behield een merkwaardig standvastige, bijna monotone consistentie waarvan de centrale ingrediënten monomanie, megalomanie en mystiek waren, in de zin dat de macht van de geest onbeperkt is en alle wereldse manifestaties ofwel onderworpen zijn aan de controle ervan, ofwel erdoor worden gecreëerd."

Vanaf ca. 1903, en gevoed door de theosofische leer, nam Scriabin geleidelijk aan een messiaanse houding aan ten opzichte van kunst. Hij was ervan overtuigd dat zijn muziek de mensheid over een existentiële drempel naar een hogere dimensie kon verheffen.

Scriabin beschreef het zelf als volgt: "Ik heb een idee om een soort Mysterium te creëren. Ik moet er een speciale tempel voor bouwen, misschien hier of misschien ver weg, in India ... Maar de mensen zijn er niet klaar voor. Ik moet preken. Ik moet ze een nieuwe weg wijzen. Ik heb zelfs, zoals Christus, vanuit een boot gepreekt ... Er is een kleine groep van mensen hier, die mij begrijpt. Ze gaan met me mee." ²

Het Mysterium, een magnum opus met lichtprojectie dat een cataclystisch idee vertolkt, moest een allesomvattend ritueel worden dat verschillende artistieke manifestaties combineert en dat alle zintuigen zou prikkelen door de integratie van dans, aanraking, kleur en geur. Mysterium heeft geen publiek, maar actieve deelnemers die in een staat van trance, extatische gelukzaligheid bereiken, wat leidt tot een totale dematerialisering en de versmelting in een universele eenheid. Scriabin overleed echter vooraleer hij dit werk kon realiseren en liet slechts ontwerpteksten na van zijn ideeën voor L’Acte Préalable, een voorbereidende handeling op het uiteindelijke Mysterium.

transformatie

Scriabins symfonische werken en pianosonates zijn fundamentele mijlpalen in zijn oeuvre omdat ze in hun structuur, instrumentatie en poëtisch programma de verschillende fases in zijn creatieve ontwikkeling en zijn unieke filosofische aspiraties weerspiegelen.

Scriabins Symfonie nr. 1 in E-majeur op.26, een kolossaal zesdelig stuk, was zijn eerste poging tot een grootschalig werk met een universele filosofische boodschap. De finale van de symfonie, die nauw aansluit bij Beethovens Negende, is voorzien van een koor en solisten. Terwijl Beethovens meesterwerk echter een stralende boodschap van broederschap brengt, looft Scriabins muziek het platonisch karakter van de kunst. De onthechting van wereldse beslommeringen en de betrokkenheid bij een meer verheven, metafysische wereld, zoals eerder beschreven, namen toe aan belang.

Symfonie nr. 2 op.29 in C-mineur, gecomponeerd in 1902, is het laatste werk van zijn vroege periode, waarna Scriabin de geleidelijke verzwakking van de tonale functies begon te verkennen. In vergelijking met zijn eerste symfonie is de tweede een meer geconcentreerd werk, bestaande uit vijf delen. Zowel de eerste twee delen als de laatste twee moeten ononderbroken worden gespeeld, en kunnen daarom worden gezien als twee grotere structuren rond een centraal Andante. De symfonie demonstreert Scriabins vakmanschap in thematische transformatie, door hetzelfde materiaal in de verschillende delen te ontwikkelen terwijl het karakter en de context veranderen. Een voorbeeld daarvan is de transformatie van het aanvankelijk donkere en mysterieuze thema van het eerste deel in de vreugdevolle hymne van de finale. Dit laatste deel, waarvan de textuur, de harmonie en het ritme atypisch zijn voor Scriabins muziek (meer verwant aan Wagners Meistersinger), stelde zelfs de componist teleur. “In plaats van het licht dat ik nodig had, liep ik vast in een militaire parade”, betreurde hij later.

Zowel de eerste als de tweede symfonie, en later ook de derde, werden voornamelijk door hun zwakke finales, bij het publiek op de premières niet goed ontvangen. Scriabins erkenning als gevestigd symfonisch componist bleef uit tot Le Poème de l’extase, een werk dat hij componeerde in 1908, en dat tegenwoordig definitief is opgenomen in het standaard repertoire van het symfonisch concert.

Hoewel het een onvolmaakt werk is, zit Scriabins tweede symfonie toch vol prachtige momenten en melodieën, tragische stemmingen en karakteristieke vluchtmotieven.

Het is een stuk dat ongetwijfeld, nu precies 150 jaar na de geboorte van deze fascinerende componist, een kritische herwaardering door het publiek verdient.

¹ Leonid Sabaneeff, Vospominaniye o Skryabinye (Reminiscences of Scriabin), Muzsektor, Moscow, 1925, p.139.
² Bowers, Faubion. Scriabin, a Biography. Dover Publications, 1996, Volume II, p.50.