Richard Strauss (1864-1949) zorgt voor adembenemende openingsmaten in het symfonisch gedicht Don Juan, waarin hij het complexe portret schetst van een passionele romanticus en rokkenjager. Een minnaar die na talloze flirts en relaties gebroken en alleen achter blijft.
Het symfonisch gedicht Ein Heldenleben leest dan weer als het artistieke levensverhaal van de componist, maar wie dieper graaft, ontwaart achter de ironische laag een universeel thema: de vrijheidsstrijd van het individu tegen een complexe externe en interne wereld.
In 1888 voltooide Richard Strauss (1864-1949) zijn eerste symfonisch gedicht Don Juan, naar een gedicht van Nikolaus Lenau. Strauss bouwde daarmee het genre van het symfonisch gedicht uit tot een op zichzelf staand genre, dat geen externe tekst of uitleg meer behoefde. Vernieuwend aan Strauss’ aanpak was onder andere de overkoepelende dramatische spanningsboog en organische structuur, die zich ontvouwt naarmate het verhaal zich ontspint.
Dankzij het overweldigende succes van Don Juan veroverde Strauss een vaste plaats op internationale concertprogramma’s. De protagonist is Don Juan, een vrijdenker die aanvankelijk voldoening vindt in het veroveren van vrouwenharten, maar stilaan pessimistisch wordt omdat zijn jachtpartijen gaan vervelen. De romanticus verlangt naar een meerwaarde, en worstelt met een inwendig conflict dat hem ten slotte doet hunkeren naar een allesbevrijdende dood.
Strauss vangt zijn compositie aan met een karakterschets van de held: na een stormachtige opening met opeenvolgende rusteloze thema’s, klinkt het glansrijke Don Juan thema. In de volgende passage gaat dit heroïsch motief de confrontatie aan met drie karakteristieke liefdesthema’s – de vurige toegewijde liefde, de passionele liefde en de sentimentele liefde. Deze ontwikkelen zich in een continue melodische lijn totdat de klarinet de dood aankondigt.
Strauss bewees met Don Juan zijn meesterlijk inlevingsvermogen in de rokkenjager. De componist zou dit te danken hebben aan de ontmoeting met zijn toekomstige vrouw, die plaatsvond tijdens de voltooiing van het werk. Strauss bleef daarentegen wel trouw aan zijn geliefde.
Aan het eind van de 19de eeuw zou dé programmamuziek bij uitstek, het symfonisch gedicht, een hoogtepunt kennen dankzij Richard Strauss. Tussen 1888 en 1903 componeerde hij maar liefst vijf symfonische gedichten; Also sprach Zarathustra is wellicht zijn meest legendarische, met dank aan de indrukwekkende openingsmaten. Ein Heldenleben is het voorlaatste in die reeks, en niemand minder dan Debussy noemde het werk “een platenboek, zelfs cinematografie”. Het bewijst hoe sprekend Strauss’ beeldspraak is, zodanig zelfs dat hij beweerde dat een programma niet nodig was: “het is voldoende te weten dat het gaat om een held in strijd met zijn vijanden”. In de programmatoelichting voor de première voegde hij er nog aan toe dat het onderwerp "geen poëtische of historische figuur schetste, maar eerder een algemeen en vrij beeld van een groots en mannelijk heldendom".
Strauss maakte de eerste schetsen al in 1897, terwijl hij nog aan zijn eerdere symfonische gedicht Don Quichote componeerde. Die eerste fragmenten omschreef hij als “een verlangen naar vrede na de strijd met de wereld; toevlucht in eenzaamheid: de idylle". Hij voltooide het werk eind 1898, en droeg het op aan dirigent Willem Mengelberg en het Concertgebouworkest van Amsterdam (al dirigeerde hij zelf de première op 3 maart 1899 in Frankfurt). Ein Heldenleben bestaat uit zes delen, die achtereenvolgens gespeeld worden, zonder pauze. Strauss gaf de delen oorspronkelijk een titel, om deze voor de publicatie van de partituur weer te verwijderen. Achtereenvolgens weerklinken: de voorstelling van de held – de tegenstanders van de held – de vrouwelijke metgezel van de held – het slagveld van de held – de vredeswerken van de held – terugtrekking uit de wereld en vervulling.
De reacties van het publiek en de pers na première waren dubbel. Zij die het lazen als een autobiografisch werk vonden de componist verwaand. Volgens Strauss was het “slechts gedeeltelijk waar” dat hij met de held naar zichzelf verwees. Aan bevriend schrijver Romain Rolland gaf hij in een brief dan weer toe dat hij zichzelf “niet minder interessant vond dan Napoleon.” Maar onder deze zelfzekere laag zijn ook indirecte links te vinden naar de filosofie van Nietzsche en diens concept van de Übermensch, een idee dat Strauss erg bezig hield. Hij zag zijn twee symfonische gedichten Don Quichote en Ein Heldenleben als pendanten van elkaar, enkel volledig te begrijpen wanneer ze naast elkaar geplaatst worden. Waar de heldenmoed in Don Quichote louter fictief is, is ze in Ein Heldenleben menselijke en aards. Ze weerspiegelt de eeuwige innerlijke en uiterlijke strijd van het individu, die troost zoekt in de liefde. Zo verklaarde Strauss zelf: “Ik ben geen held. Ik heb er de kracht niet voor. Ik ben niet geschikt voor de strijd. Het liefst hou ik mij op de achtergrond, op een rustige plaats.”