Brussels Philharmonic | Mozart/Mahler 5

Mozart/Mahler 5

programmatoelichting

geschreven door AURÉLIE WALSCHAERT

Wolfgang Amadeus Mozart Fagotconcert in B, KV 191 (1774)
Gustav Mahler Symfonie nr. 5 in cis (1904)

[bekijk alle toelichtingen]

-----

01.10.2022 FLAGEY

In een discussie met Sibelius gaf Gustav Mahler (1860-1911) te kennen wat een symfonie voor hem precies moest inhouden: “De symfonie moet net zo zijn als de wereld. Ze moet alles omvatten.” Mahlers symfonieën behelzen inderdaad een breed scala aan genres en – vaak tegengestelde – emoties, die elkaar in sneltempo opvolgen. Het leverde hem de kritiek op dat zijn symfonieën als potpourri’s waren. Maar voor Mahler vormden deze extremen net de bouwstenen van zijn symfonische universum.

Voor wie de muziek van Mahler nog niet kent, is zijn epische Vijfde Symfonie een ideale ‘first date’. Het is een intense compositie, die zowel de natuurkracht van de Oostenrijkse bergen weerspiegelt als de liefde voor zijn vrouw Alma in het Adagietto – wereldberoemd geworden dankzij Visconti’s film Death in Venice. Zelf zei Mahler over deze symfonie: “Elke noot is vol vitaliteit en tolt rond als in een wervelwind. Romantische en mystieke elementen komen niet voor, het is slechts een uiting van een ongehoorde en niet geëvenaarde kracht. Het is de mens in het volle daglicht, op het hoogtepunt van zijn leven.”

Minder bekend is het Concerto voor fagot in Bes van Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791). In deze bijzondere compositie zet Mozart de speelse en lyrische mogelijkheden van het instrument in de verf, zonder in virtuoos vertoon te vervallen. Het resultaat is een vrolijke en warme dialoog tussen de fagot en het orkest.

Een uniek concerto

Mozart voltooide zijn Concerto voor fagot in Bes KV 191 op 4 juni 1774 in Salzburg. Hij was er al enige tijd aan het werk als componist, uitvoerend musicus en hofkapelmeester aan het aartsbisschoppelijk hof. Ondanks geruchten dat Mozart meerdere concerti voor dit instrument geschreven zou hebben, is dit zijn enige overgeleverde fagotconcerto, en bovendien de eerste compositie die hij in dat genre voor blazers schreef. Zijn concerti voor blazers zijn nagenoeg allemaal gelegenheidswerken die hij componeerde voor een welbepaalde solist. Maar in het geval van dit concerto is het niet bekend voor wie hij het schreef schreef. Mogelijke kanshebbers zijn de twee fagottisten die in dienst waren van het Salzburgse hoforkest, en Thaddäus von Dürnitz, een aristocratische amateurfagottist uit München, en groot bewonderaar van Mozart.

De fagot mocht dan geen gangbaar solo-instrument zijn; Mozart had duidelijk wel een goed inzicht in de mogelijkheden van het instrument. De fagot onderging in die periode enkele belangrijke technische vernieuwingen, waardoor octaafsprongen mogelijk werden en het instrument zachter en expressiever kon spelen. Tegen het begin van de 19de eeuw noemde Koch de fagot in zijn Musikalisches Lexicon zelfs “het instrument van de liefde”. Die lyrische kwaliteiten benutte Mozart vooral in het tweede, langzame deel2 van het concerto. Het is een dromerige aria, waarin de opera niet ver weg klinkt. Mozart hernam het thema later in de aria Porgi, Amor aan het begin van de tweede akte van zijn opera Le Nozze di Figaro. In de snelle hoekdelen ligt de focus meer op de virtuoze kwaliteiten van de fagot(tist), met snelle staccato’s en loopjes, en grote melodische sprongen. Het orkest, dat samengesteld is uit twee hobo’s, twee hoorns en strijkers, doet meer dan begeleiden en treedt voortdurend in dialoog met de solist.

Een symfonie als het leven

Mahler had een levenslange romance met de dood: enerzijds stond het synoniem voor angst en tijdelijkheid – Mahler verloor acht broers en zussen, zijn beide ouders en later ook zijn oudste dochter – anderzijds lonkte het eeuwige leven in het hiernamaals. Het thema loopt dan ook als een rode draad doorheen zijn orkestwerken. Zijn Vijfde Symfonie omvat alle extremen van het leven; van een treurmars, de tijd die voorbij tikt, tot een smachtend Adagietto voor zijn geliefde Alma. Maar bovenal viert het werk de triomf van de mens over verdriet en dood. Mahler componeerde het werk in 1901, grotendeels in zijn zomerverblijf in Maiernigg, een dorpje aan de kust van de Wörthersee in Oostenrijk. Het was een bewogen jaar: in het voorjaar herstelde hij van een zware ziekte, maar daarop volgden een vruchtbare zomer en herfst, zowel voor zijn carrière als op persoonlijk vlak. Mahler ontmoette immers de bevallige en intelligente Alma Schindler, dochter van landschapschilder Jakob Emil Schindler, tijdens een bijeenkomst bij gemeenschappelijke vrienden. Hij werd op slag verliefd en amper vier maanden later trouwden ze.

Aanvankelijk had Mahler een vierdelige symfonie voor ogen, maar tijdens zijn huwelijksreis in augustus 1902 veranderde hij van gedachten, en voegde hij er nog het bekende Adagietto aan toe. De symfonie opent met een dodenmars, die gaandeweg overgaat in een klagende meditatie over de dood. Een passionele climax vloeit over in een tweede deel, dat teruggrijpt naar de treurmars. Halverwege lijkt een moment van triomf aangebroken, maar het gelukzalige gevoel maakt al snel plaats voor duistere tonen.

“Hoeveel ik van jou hou, jou mijn zon, kan ik niet in woorden uitdrukken. Ik kan alleen mijn verlangen verklaren, en mijn liefde, mijn gelukzaligheid.”

Na een pauze weerklinkt dan een uitbundig Scherzo: een uitgebreide aaneenschakeling van volks- en Weense dansen, waarin de eerste hoorn de dans leidt. In het Adagietto keert de rust terug. De zeemzoete strijkersmelodieën zijn niets minder dan een liefdesverklaring aan Mahlers ‘geliefde Almscherl’, aan wie hij de symfonie opdroeg. Ze zouden zelfs geïnspireerd zijn door een gedicht dat hij voor Alma had geschreven: “Hoeveel ik van jou hou, jou mijn zon, kan ik niet in woorden uitdrukken. Ik kan alleen mijn verlangen verklaren, en mijn liefde, mijn gelukzaligheid.” Zonder onderbreking volgt het slotdeel waarin de thema’s uit de voorgaande delen in een indrukwekkend lijnenspel met elkaar verweven worden tot een groots en zonovergoten eindfeest.

Op 24 augustus 1902 deelde Mahler de voltooiing van de symfonie mee in een brief aan twee vrienden, maar de uiteindelijke versie zou in 1903 volgen – naar gewoonte voegde Mahler nog talrijke aanpassingen toe aan de partituur. Hij bleef zelfs tot op het einde van zijn leven verder werken aan de perfectionering en verfijning van de orkestratie: zijn laatste revisies dateren uit 1910.